Het fijne (of ja: fijn…) van kutoptredens is dat het zo fijn blogs schrijven is naderhand. Maar verder is het toch vooral kut, die kutoptredens – excuse me for my German accent. Op mijn vijftiende was ik nogal fan van Muse, die ergens op hun debuutalbum de onsterfelijke regel zongen: “We have played in every toilet.” Nou, wij ook.
Afgelopen vrijdag togen we in het kader van de Popronde naar Maastricht. Dat is drie uur rijden, maar hé: ik heb net een nieuwe auto, dus dat rijden vind ik niet eens zo erg. De kroeg waarin we zouden spelen was er één van Iers allooi – er werd volluit Strongbow en Guinness getapt. Kan niet stuk, die sfeer, zou je denken. Achterin was een podium waar we onze zooi opbouwden. Een technicus (of iemand die überhaupt wist welke stekker waarin moest) was niet aanwezig, en dus was het geluid maar zo-zo. Geeft niet, staat een weergaloos optreden niet in de weg. Snel trokken we onze discoleggings aan in de wc, en hingen onze gitaren om. Klaar voor de start. Keihard beginnen we aan ons eerste nummer. Als het afgelopen is kijken de stamgasten aan de bar ons aan en…
…doodse stilte.
We werden niet eens “gewoon” genegeerd, nee: we werden genegeerd zoals je een zwerver negeert die met zijn alcoholistenaura ongevraagd bij je komt bedelen terwijl je met je date op een terrasje zit. Na het tweede nummer: idem dito. Dit keer begint de kroegbaas (onvervalste Ier met nog onvervalster Maastrichtse tongval) uit medelijden in zijn eentje te klappen, maar stopt daar abrupt mee wanneer hij door de hele kroeg met een blik vol minachting wordt aangestaard. Ik probeer vanaf het podium nog een grap te maken om de bierdrinkers onze kant op te lokken, maar als dezelfde minachting die de kroegbaas trof mijn kant op walst weet ik: dit gaat ‘m niet worden.
En dan duurt een uur opeens lang. Nummer na nummer persen we eruit, en na elk nummer dezelfde genante stilte. Ik moet er bijna om lachen, ware het niet dat het ontzettend treurig is. De laatste tien minuten komen er opeens een paar pubers onze kant op geschuifeld, zich duidelijk bewust van de blikken van de overige gasten. Ze beginnen zowaar te klappen, met z’n drieën. Helaas: het is alweer tijd voor ons laatste nummer.
Wanneer we onze set afbreken is de kroeg opeens stampvol. Als ik probeer met wat trommels de buitendeur te bereiken, krijg ik spontaan een elleboog in mijn gezicht. Het meisje dat bij de elleboog hoort draait zich om en schreeuwt in plat Mestreechs: “Waarom kunnen muzikanten niet gewoon even vragen of ze er langs mogen? Stelletje asocialen!” Dat is de spreekwoordelijke druppel. Zodra ik buiten op de stoep tussen de rokers sta, hef ik mijn handen ten hemel en roep ongegeneerd: “Ik HAAT Limburgers!” En ik meende het ook nog.
(NB: slimme mensen zeggen dan: maar Aaf, jouw halve familie is toch woonachtig in Limburg? Zeg ik: ja, maar Hitler was zelf toch ook een jood?)
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten