Uit het Mister Blue Sky postvakje hebben we vandaag een mooi voorbeeld van programmeursleed. (De naam is veranderd om de privacy van de betreffende persoon te waarborgen.)
---------------------------------------------------------------
Hoi Flim,
fijn dat je zo snel reageert, en leuk dat je ons wilt programmeren. De deal klinkt prima, alleen vragen we wel een (bescheiden) onkostenvergoeding
voor benzine ed. Als dat geen probleem is, dan hebben we een deal!
Groetjes,
Aafke
----------------------------------------------------------------
Hoi Aafke,
Helaas is die onkostenvergoeding wel een probleem. Ik hoor wel of er nog interesse is.
mvrg,
Flim
----------------------------------------------------------------
Hoi Flim,
gratis optreden is voor ons geen optie: we kunnen geen verlies lijden op optredens. Dus helaas!
Groetjes,
Aafke
----------------------------------------------------------------
Tja,
Het is maar wat je verlies noemt.
mvrg,
Flim
----------------------------------------------------------------
En hier houd het email contact op.
Maar zelf zou ik graag nog even willen uitleggen aan Flim, en alle andere programmeurs, wat verlies precies is.
Beste Programmeurs,
We vinden het echt heel leuk als we onze liedjes mogen komen spelen.
Het zit alleen zo. Wij zijn allemaal arme studenten.
Dat betekent dat wij graag een onkostenvergoeding krijgen. Puur om onze benzine van te betalen. 3 gratis consumpties zijn hier geen vervanging voor. Onze auto’s rijden niet op cola. Als je echt geen geld kwijt wil aan live muziek moeten je misschien maar investeren in een soort van video installatie zodat bands vanuit hun huis kunnen spelen, want hoe leuk we het ook vinden om onze liedjes ten gehore te brengen gaan wij niet betalen om bij jullie te mogen komen spelen. Benzine kost geld, en dat hebben we niet. Zo simpel is het.
En daar wil ik speciaal voor Flim nog even aan toevoegen DAN NIET HOOR.
woensdag 4 november 2009
zondag 27 september 2009
Mijn onvoorwaardelijke liefde voor de provincie Limburg - jeweet:die poliep die aan ons land hangt en eigenlijk operatief verwijderd zou moeten worden
Het fijne (of ja: fijn…) van kutoptredens is dat het zo fijn blogs schrijven is naderhand. Maar verder is het toch vooral kut, die kutoptredens – excuse me for my German accent. Op mijn vijftiende was ik nogal fan van Muse, die ergens op hun debuutalbum de onsterfelijke regel zongen: “We have played in every toilet.” Nou, wij ook.
Afgelopen vrijdag togen we in het kader van de Popronde naar Maastricht. Dat is drie uur rijden, maar hé: ik heb net een nieuwe auto, dus dat rijden vind ik niet eens zo erg. De kroeg waarin we zouden spelen was er één van Iers allooi – er werd volluit Strongbow en Guinness getapt. Kan niet stuk, die sfeer, zou je denken. Achterin was een podium waar we onze zooi opbouwden. Een technicus (of iemand die überhaupt wist welke stekker waarin moest) was niet aanwezig, en dus was het geluid maar zo-zo. Geeft niet, staat een weergaloos optreden niet in de weg. Snel trokken we onze discoleggings aan in de wc, en hingen onze gitaren om. Klaar voor de start. Keihard beginnen we aan ons eerste nummer. Als het afgelopen is kijken de stamgasten aan de bar ons aan en…
…doodse stilte.
We werden niet eens “gewoon” genegeerd, nee: we werden genegeerd zoals je een zwerver negeert die met zijn alcoholistenaura ongevraagd bij je komt bedelen terwijl je met je date op een terrasje zit. Na het tweede nummer: idem dito. Dit keer begint de kroegbaas (onvervalste Ier met nog onvervalster Maastrichtse tongval) uit medelijden in zijn eentje te klappen, maar stopt daar abrupt mee wanneer hij door de hele kroeg met een blik vol minachting wordt aangestaard. Ik probeer vanaf het podium nog een grap te maken om de bierdrinkers onze kant op te lokken, maar als dezelfde minachting die de kroegbaas trof mijn kant op walst weet ik: dit gaat ‘m niet worden.
En dan duurt een uur opeens lang. Nummer na nummer persen we eruit, en na elk nummer dezelfde genante stilte. Ik moet er bijna om lachen, ware het niet dat het ontzettend treurig is. De laatste tien minuten komen er opeens een paar pubers onze kant op geschuifeld, zich duidelijk bewust van de blikken van de overige gasten. Ze beginnen zowaar te klappen, met z’n drieën. Helaas: het is alweer tijd voor ons laatste nummer.
Wanneer we onze set afbreken is de kroeg opeens stampvol. Als ik probeer met wat trommels de buitendeur te bereiken, krijg ik spontaan een elleboog in mijn gezicht. Het meisje dat bij de elleboog hoort draait zich om en schreeuwt in plat Mestreechs: “Waarom kunnen muzikanten niet gewoon even vragen of ze er langs mogen? Stelletje asocialen!” Dat is de spreekwoordelijke druppel. Zodra ik buiten op de stoep tussen de rokers sta, hef ik mijn handen ten hemel en roep ongegeneerd: “Ik HAAT Limburgers!” En ik meende het ook nog.
(NB: slimme mensen zeggen dan: maar Aaf, jouw halve familie is toch woonachtig in Limburg? Zeg ik: ja, maar Hitler was zelf toch ook een jood?)
Afgelopen vrijdag togen we in het kader van de Popronde naar Maastricht. Dat is drie uur rijden, maar hé: ik heb net een nieuwe auto, dus dat rijden vind ik niet eens zo erg. De kroeg waarin we zouden spelen was er één van Iers allooi – er werd volluit Strongbow en Guinness getapt. Kan niet stuk, die sfeer, zou je denken. Achterin was een podium waar we onze zooi opbouwden. Een technicus (of iemand die überhaupt wist welke stekker waarin moest) was niet aanwezig, en dus was het geluid maar zo-zo. Geeft niet, staat een weergaloos optreden niet in de weg. Snel trokken we onze discoleggings aan in de wc, en hingen onze gitaren om. Klaar voor de start. Keihard beginnen we aan ons eerste nummer. Als het afgelopen is kijken de stamgasten aan de bar ons aan en…
…doodse stilte.
We werden niet eens “gewoon” genegeerd, nee: we werden genegeerd zoals je een zwerver negeert die met zijn alcoholistenaura ongevraagd bij je komt bedelen terwijl je met je date op een terrasje zit. Na het tweede nummer: idem dito. Dit keer begint de kroegbaas (onvervalste Ier met nog onvervalster Maastrichtse tongval) uit medelijden in zijn eentje te klappen, maar stopt daar abrupt mee wanneer hij door de hele kroeg met een blik vol minachting wordt aangestaard. Ik probeer vanaf het podium nog een grap te maken om de bierdrinkers onze kant op te lokken, maar als dezelfde minachting die de kroegbaas trof mijn kant op walst weet ik: dit gaat ‘m niet worden.
En dan duurt een uur opeens lang. Nummer na nummer persen we eruit, en na elk nummer dezelfde genante stilte. Ik moet er bijna om lachen, ware het niet dat het ontzettend treurig is. De laatste tien minuten komen er opeens een paar pubers onze kant op geschuifeld, zich duidelijk bewust van de blikken van de overige gasten. Ze beginnen zowaar te klappen, met z’n drieën. Helaas: het is alweer tijd voor ons laatste nummer.
Wanneer we onze set afbreken is de kroeg opeens stampvol. Als ik probeer met wat trommels de buitendeur te bereiken, krijg ik spontaan een elleboog in mijn gezicht. Het meisje dat bij de elleboog hoort draait zich om en schreeuwt in plat Mestreechs: “Waarom kunnen muzikanten niet gewoon even vragen of ze er langs mogen? Stelletje asocialen!” Dat is de spreekwoordelijke druppel. Zodra ik buiten op de stoep tussen de rokers sta, hef ik mijn handen ten hemel en roep ongegeneerd: “Ik HAAT Limburgers!” En ik meende het ook nog.
(NB: slimme mensen zeggen dan: maar Aaf, jouw halve familie is toch woonachtig in Limburg? Zeg ik: ja, maar Hitler was zelf toch ook een jood?)
donderdag 17 september 2009
We love you critics, we do! We love you critics, we do! We love you critics, we do, oh, critics we love you!
Recensies en recensenten – eigenlijk moet je er natuurlijk geen woord aan vuil maken. Maar na zes jaar spelen in een band begin ik er de lol van in te zien, van dat gerecenseerd worden. En nee: dit wordt geen stuk over het feit dat alle recensenten gefrustreerde, zure no-no’s zijn. Dat is al vaak genoeg gezegd. Nee: hier een log over zes jaar zin en onzin in de kritieken.
Het meest lachwekkende aan recensies is de schiere willekeur waarmee geoordeeld wordt. Neem nou – om even persoonlijk te beginnen – mijn zang. Mijn vriendlief zegt altijd liefkozend dat ik zijn “kettingzaagje” ben (en niet zonder reden). Nou klink ik inderdaad niet altijd even gepolijst, maar ik zing zuiver – dat mag ik toch wel zeggen. Hoe denken de heren recensenten over mijn zangkunst? “Aafke Romeijn heeft een goeie rauwe strot die hoort bij vrouwen in het rockgenre”, schrijft de één. “Ik hoop dat Aafke flink blijft roken, het geeft zo’n mooie kraak in haar vinnige stemgeluid…”, ook fijn. Maar op dezelfde site staat een maand later: “De zang is niet altijd even zuiver, die mag nog wel wat bijgeschaafd worden. Het jazzy nummer, gezongen door de bassiste, klinkt erg goed. Ze heeft op dit moment een betere stem dan de toetseniste.” Alle props voor Saar, natuurlijk, maar eh... continuïteit, dames en heren.
Onze diversiteit, nog zo’n twistpunt. “Echt stijlvast zijn ze nog niet, maar bijzonder leuk is het wel,” schrijft de ene recensent. Maar nog geen week later lezen we dat “onze set van gimmicks aan elkaar hangt”. En in de volgende recensie (op dezelfde site): “Alleen dat flauwe Everybody On The Internet Is ... mag van mij de volgende keer op de setlist ontbreken.” Gelukkig hadden we de desbetreffende cynicus achterin de zaal zien staan, met z’n notitieblok en z’n borrelnootjes. Wisten we ook dat we het ons niet persoonlijk aan hoefden te trekken. En dan nog: alles is beter dan een recensie die niet uitgesproken nega- of positief is. Als rock-‘n-roll-artiest ga je pas echt dood als een recensent het volgende schrijft: “Al met al een zeer aardige set met leuke variaties en lekker in het gehoor liggende liedjes.” Aber nein... nein!
Maar het aller- allerergst zijn recensenten die geen idee hebben wie of wat je bent. Afgelopen vrijdag stonden we op de popronde in Nijmegen, waarna een criticus onze muziek omschreef als “blij gesjalala en woedend geschreeuw door wel erg jonge meisjes.” Nou vind ik 22 persoonlijk stok- en stokoud, maar daar kunnen de meningen nog over verschillen. Wat mij betreft houdt de ruimte tot meningsverschil op wanneer je ons betiteld als “onervaren”. “Na de enorme stoot ervaring, die de Popronde is, ben ik benieuwd hoe ze dan op het podium staan”, besluit dezelfde recensent zijn stuk. Nou weet ik niet hoe het zit met de andere popronde-bands, maar ik durf er mijn strot om te verwedden dat er weinig bands bij zijn die al sinds groep zeven bij elkaar zijn. Goed of slecht, daar valt over te twisten, maar onervaren... Godzijdank zijn recensies in mijn geval nog slechts aanleiding tot meewarig lachen, anders had ik me er misschien nog over opgewonden ook!
(http://www.misterbluesky.nl/Press)
Het meest lachwekkende aan recensies is de schiere willekeur waarmee geoordeeld wordt. Neem nou – om even persoonlijk te beginnen – mijn zang. Mijn vriendlief zegt altijd liefkozend dat ik zijn “kettingzaagje” ben (en niet zonder reden). Nou klink ik inderdaad niet altijd even gepolijst, maar ik zing zuiver – dat mag ik toch wel zeggen. Hoe denken de heren recensenten over mijn zangkunst? “Aafke Romeijn heeft een goeie rauwe strot die hoort bij vrouwen in het rockgenre”, schrijft de één. “Ik hoop dat Aafke flink blijft roken, het geeft zo’n mooie kraak in haar vinnige stemgeluid…”, ook fijn. Maar op dezelfde site staat een maand later: “De zang is niet altijd even zuiver, die mag nog wel wat bijgeschaafd worden. Het jazzy nummer, gezongen door de bassiste, klinkt erg goed. Ze heeft op dit moment een betere stem dan de toetseniste.” Alle props voor Saar, natuurlijk, maar eh... continuïteit, dames en heren.
Onze diversiteit, nog zo’n twistpunt. “Echt stijlvast zijn ze nog niet, maar bijzonder leuk is het wel,” schrijft de ene recensent. Maar nog geen week later lezen we dat “onze set van gimmicks aan elkaar hangt”. En in de volgende recensie (op dezelfde site): “Alleen dat flauwe Everybody On The Internet Is ... mag van mij de volgende keer op de setlist ontbreken.” Gelukkig hadden we de desbetreffende cynicus achterin de zaal zien staan, met z’n notitieblok en z’n borrelnootjes. Wisten we ook dat we het ons niet persoonlijk aan hoefden te trekken. En dan nog: alles is beter dan een recensie die niet uitgesproken nega- of positief is. Als rock-‘n-roll-artiest ga je pas echt dood als een recensent het volgende schrijft: “Al met al een zeer aardige set met leuke variaties en lekker in het gehoor liggende liedjes.” Aber nein... nein!
Maar het aller- allerergst zijn recensenten die geen idee hebben wie of wat je bent. Afgelopen vrijdag stonden we op de popronde in Nijmegen, waarna een criticus onze muziek omschreef als “blij gesjalala en woedend geschreeuw door wel erg jonge meisjes.” Nou vind ik 22 persoonlijk stok- en stokoud, maar daar kunnen de meningen nog over verschillen. Wat mij betreft houdt de ruimte tot meningsverschil op wanneer je ons betiteld als “onervaren”. “Na de enorme stoot ervaring, die de Popronde is, ben ik benieuwd hoe ze dan op het podium staan”, besluit dezelfde recensent zijn stuk. Nou weet ik niet hoe het zit met de andere popronde-bands, maar ik durf er mijn strot om te verwedden dat er weinig bands bij zijn die al sinds groep zeven bij elkaar zijn. Goed of slecht, daar valt over te twisten, maar onervaren... Godzijdank zijn recensies in mijn geval nog slechts aanleiding tot meewarig lachen, anders had ik me er misschien nog over opgewonden ook!
(http://www.misterbluesky.nl/Press)
zondag 12 juli 2009
Bizarre optredens...
Als band maak je dingen mee. Gekke dingen – je kan er boeken (of blogs) over volschrijven. Zo kwamen we eens aan bij een optreden, bleek de locatie een leeg weiland te zijn. ‘Nou, ga je gang!’, zei de organisator nog enthousiast. Het is verschrikkelijk als het gebeurt, maar later lach je erom – en hard. Zo’n optreden gaat de spreekwoordelijke bandboeken in. Vandaag hadden we weer zo’n gig...
Een paar weken terug werd ik (Aafke) gebeld of we wilden komen optreden in Den Haag. Leuk, spelen we niet vaak, meteen doen dus. Inmiddels weet ik wel dat er – om lachwekkende en ongemakkelijke optredens te voorkomen – dingen zijn waarvan de alarmbellen zouden moeten gaan rinkelen. Maar, enthousiast als ik was om in de hofstad te spelen, heb ik mijn bandinstinct genegeerd. ‘Ik ga niks betalen’, mailde de organisator toen ik vroeg om een reiskostenvergoeding. ‘Ik ga er vanuit dat jullie dit net zo graag willen als ik.’ Nou doen we in principe geen gratis optredens – maar principes zijn er om verloochend te worden. ‘Een zanginstallatie?’, stond er in het zelfde mailtje, nadat ik gevraagd had wat er aan apparatuur zou staan. ‘Ik dacht dat jullie unplugged zouden komen spelen...’ En: ‘er komt minstens 200 man publiek, en TV West komt filmen.’ Ja, ja...
Toen we aankwamen, wisten we binnen vijf seconden waar de bui hing. Het bleek te gaan om een mini-hoekpandje op de begane grond in de Schilderswijk. De deur stond open, er was niemand. Geen 200 man publiek, geen filmploeg. Het plan was dat we buiten zouden spelen, maar wijkagent Bromsnor stond binnen tien minuten op de stoep om te vertellen dat er geen vergunning was afgegeven. En dus restte ons niets anders dan onze spullen binnen op te zetten. Dat zag er ongeveer zo uit:
Een paar weken terug werd ik (Aafke) gebeld of we wilden komen optreden in Den Haag. Leuk, spelen we niet vaak, meteen doen dus. Inmiddels weet ik wel dat er – om lachwekkende en ongemakkelijke optredens te voorkomen – dingen zijn waarvan de alarmbellen zouden moeten gaan rinkelen. Maar, enthousiast als ik was om in de hofstad te spelen, heb ik mijn bandinstinct genegeerd. ‘Ik ga niks betalen’, mailde de organisator toen ik vroeg om een reiskostenvergoeding. ‘Ik ga er vanuit dat jullie dit net zo graag willen als ik.’ Nou doen we in principe geen gratis optredens – maar principes zijn er om verloochend te worden. ‘Een zanginstallatie?’, stond er in het zelfde mailtje, nadat ik gevraagd had wat er aan apparatuur zou staan. ‘Ik dacht dat jullie unplugged zouden komen spelen...’ En: ‘er komt minstens 200 man publiek, en TV West komt filmen.’ Ja, ja...
Toen we aankwamen, wisten we binnen vijf seconden waar de bui hing. Het bleek te gaan om een mini-hoekpandje op de begane grond in de Schilderswijk. De deur stond open, er was niemand. Geen 200 man publiek, geen filmploeg. Het plan was dat we buiten zouden spelen, maar wijkagent Bromsnor stond binnen tien minuten op de stoep om te vertellen dat er geen vergunning was afgegeven. En dus restte ons niets anders dan onze spullen binnen op te zetten. Dat zag er ongeveer zo uit:
Dus...
Na een uur soundchecken was er nog altijd geen publiek. Wel waren er kinderen die constant om snoepjes vroegen. We zijn maar gaan spelen. Resultaat? We stonden binnen te spelen, ganz allein. Van buitenaf keek een handjevol allochtone kindertjes door de ramen naar binnen. Ik zweer: een bizar optreden dat zo de boeken in kan.
Nog wat foto’s van Sarah & Niels, bijzonder, omdat Niels zich zelden laat fotograferen. Behalve van de achterkant dan hè... :-P
Aahh... volgens mij hebben ze een tuintje voor elkaar!
Abonneren op:
Posts (Atom)